In 2008 reisde ik als freelance journalist naar Spitsbergen. Ik kwam daar terecht via ganzenonderzoeker en hoofd van het Nederlandse poolstation Maarten Loonen. Ik sprak hem voor een interview in het AD, en vroeg of ik niet eens mee kon naar die mooie poolwereld waar hij zo duidelijke verliefd op was. Dat bleek te kunnen.
Ik verbleef een week in onderzoeksdorp Ny-Ålesund, en een week in de hoofdstad Longyearbyen. Het resulteerde in een reeks verhalen. Ik schreef natuurlijk over Loonen, over de zadenkluis in het ijs – waarin plantenzaden voor de eeuwigheid worden opgeslagen, over waarom vogels op Spitsbergen broeden terwijl het er zo onherbergzaam is, over het mislukte steenkoolavontuur van de Nederlanders in de jaren 20, en over de pracht en de gevaren van poollicht.
Wat me het meeste is bijgebleven, zijn de verhalen hoe het opwarmende klimaat het eiland verandert. Van de imposante gletsjers wordt steeds een stukje opgeknabbelt. Wie er even komt kijken, zoals ik, is diep onder de indruk van al het ijs. Maar wie er ieder jaar komt, zoals Loonen, ziet de veranderingen. Hij legde uit waarom klimaatverandering juist op Spitsbergen zo’n grote invloed heeft: “Stel, er komt een graad bij. Dan is het in Nederland bijvoorbeeld 10 in plaats van 9 graden. Veel soorten kunnen daar gelukkig tegen. Hier op Spitsbergen betekent een graad erbij geregeld het verschil tussen vriezen en dooien. Dat maakt de impact van die graad opwarming op de natuur hier veel groter.”